Lot, het kasteeldorp

“Men bevindt onder het voorschreven dorp Leeuw oock te wesen een dorp genaempt Laeckt, waarvan d’oorsponck is van een loopende beke, commende voort van eenighe adres van fonteynen gemeynelyck genaempt De Laeck, alwaer daeromtrent een kerck gesticht werd ende gebaut is, eertijds groot met seyne koor ofte kooren, als blyckt in sekere fondati, vide fol. 27, ende is nu eene capelle sonder pilaeren genaempt de capelle van onze Lieve Vrouwe van Laeckt.”

 

“30 mayus 1669 obiit Joës van Cutsem de Lot. Sepultus in Eclesia.”

 

“Wat krijgen we nu?” zul je je als lezer misschien afvragen. De titel klinkt al enigszins vreemd in de oren en het rare taaltje in de eerste alinea nog meer. Het is een register uit 1569 opgevist door M. Van Den Weghe. Onder B citeert hij een Latijnse zin uit een dodenboek in 1669. De onderstreepte woorden verwijzen duidelijk naar het oude dorp ‘Lot’. Lot, Loth, Laeck, Laec zijn afgeleid van de Lotbeek of de Labbeke, of etymologisch identiek aan een laak of beek ontstaan uit weiden, plassen en poelen en wijzend op een grens in een drassige omgeving. De Lotbeek en de Estbeek monden uit in de Zenne, de Kesterbeek in de Molenbeek. In een archiefstuk uit 1317 (!) over een te betalen tol zou de oudst bekende naamvermelding voorkomen: “te Lake ane de Lakebrugghe”, een brug die de enige overgang vormde over de Zenne in die tijd. Vandaag kennen we de Laaklindestraat in Lot en de benaming “Laecktlinde” staat vermeld op de oude Frickx kaart van 1712 als een belangrijk herkenningspunt.

 

 

Als inwoners van Lot weten we dat het ontstaan van onze “gemeente” gepaard ging met de sterke ontwikkeling van een uitgebreid, gevarieerd en hoogwaardig industriegebied met belangrijke, internationale afzetmogelijkheden. Maar dat er een link bestaat met de Middeleeuwen en dat Lot ontstond als “kasteeldorp” in het rivierdal van de Zenne nabij de samenvloeiing met de Molenbeek is minder bekend. Het is zonde dat in 1966 het kasteel van Wolfshagen werd afgebroken. In die “gouden” jaren ’60 zag men vooral vooruit, weet je wel, en een oud, vervallen kasteeltje uit vervlogen tijden stond wat in de weg voor projecten van de toekomst. 

 

Reeds in de 12e eeuw bevond zich op Lots gebied een feodale motte* (burchttype) met een houten omheining, die toebehoorde aan de heren Aa. Daniel Van den Weghe is de oudst bekende “heer van Wolfshage” in de 13e eeuw, “de heer fondateur van Laeckt” en stichter van de kapel van Lot. Het kasteel van Wolfshagen bezat een castrale Onze-Lieve-Vrouwkapel, één van de 9 dochterkerken van het allodium Leeuw, een “vrij goed” met één moederkerk en negen dochterkerken. Lot’s geschiedenis is sterk verbonden met die van St-Pieters-Leeuw en Dworp. 

 

 

 

de Dreef
kapel
Kapel Wolfshagen

Twee militaire stichtingen langs de Zenne beschermden één deel van het hertogdom Brabant, de heerlijkheden Zittert en Wolfshagen. Later verwierf de familie van Witthem Zittert en Beersel. In 1488 kwamen de Brusselaars in opstand en vernielden ze de kastelen van Zittert en Beersel. Zittert werd nooit heropgebouwd. Op de oude Ferrariskaart (1770-1778) verwijst de naam Sitterbosch naar die verdwenen heerlijkheid. De heren van Wolfshagen werden in hun kapel begraven in een grafkelder. Op 28 augustus 1566 werd de kapel in de as gelegd door de Geuzen maar in 1603 was ze hersteld en voorzien van een nieuwe klok, met een kerkhof eromheen en een woning voor de kapelaan. Tot het jaar 1800 vonden er missen plaats. Het kerkhof verdween onder een moestuin en de kapel bleef tot vandaag privébezit. Het helemaal omwalde Hof te Wolfshagen bestond in 1579 uit een stenen kasteel en pachthoeve, boomgaard en landerijen. 

 

In 1797 werd het domein door de Franse bezetter aangeslagen en in 1867 kwam het in het bezit van Julia d’Arembourg. Later deed het kasteel dienst als school voor kinderen van schippers en foorkramers, na de Tweede Wereldoorlog als tijdelijk verblijf voor Engelse soldaten en vervolgens als houtzagerij tot de definitieve afbraak in 1966. Er restten enkel de portierswoning, goddank in extremis gered, gerestaureerd en bewoond, de voormalige kapel, prachtig verwerkt in een aangepaste woning, en de straatnaam “Dreef”. De dreef met een dubbele rij olmen liep oorspronkelijk van het kasteel tot de Brusselweg, die verdween bij de aanleg van de Bergensesteenweg.

 

Om de benaming ‘kasteeldorp’ te staven wil ik nog enkele oude hoven opnoemen die ons bekend in de oren klinken en waarvan sommige op Lots grondgebied lagen: Hof Kesterbeek, Hof Batenborch, Hof Sollenberg, Hof Neerdorp, Hof van Schavei, Hof te Dwersbos, Hof te Hongarije. In de 19e eeuw werd Lot als gehucht van Dworp aangenomen op voorspraak van de burgemeester van Dworp, graaf Cornet de Grez. Vanaf 1895 groeide vanuit de Dworpse gemeenteraad de wens om Lot als zelfstandige gemeente uit te roepen, wat uiteindelijk op 31 mei 1927 gebeurde door afsplitsing van gebieden van St-Pieters-Leeuw en Dworp, en mede dankzij de industrialisatie. Het wapenschild van Lot vertoont dan ook de helft van de wapenschilden van deze beide gemeentes.

 

Het blijkt dus dat Lot prat kan gaan op een rijk verleden en mede deel uitmaakt van de bewogen geschiedenis van Brabant. Een volgende keer zullen een paar andere verrassende aspecten dit verder verduidelijken. 

Een mottekasteel is een hoog-middeleeuws, veelal torenvormig burchttype, aanvankelijk meestal in hout opgetrokken, later in steen gebouwd. Het hoofdkenmerk was dat het stond op een motte, een aangelegde aarden heuvel.