De fatale dag

Op zondag 25 juli 1852, verlaat Francisca Meerts, omstreeks 9 uur in de morgen de hoeve van haar ouders. Ze gaat naar de hoogmis van 9 uur 30 in Dworp. Na de mis zal ze de dag doorbrengen bij haar schoonbroer Frans Charlier, gehuwd met haar oudste (half)zus Anna Catharina,  die op Solheide wonen. Haar oudere (half)broer Jan Baptist die na het middagmaal thuis in Kesterbeek, ook naar Solheide gaat, is erg verwonderd dat zijn zuster er niet is. Wanneer hij omstreeks 23 uur, bij zijn terugkeer thuis, verneemt dat zij niet thuis is, gaat hij aan zijn ouders melden dat zij evenmin op Solheide is geweest.

Dit nieuws brengt verbijstering teweeg in het gezin. In het donker is het onbegonnen werk een zoekactie te starten. De volgende morgen, bij het krieken van de dag, wordt de omgeving van de hoeve afgezocht. Men vindt nergens een spoor van Francisca, niemand heeft haar na het vertrek naar de kerk in Dworp nog gezien.

Rond drie uur van de namiddag gaat de jongere broer Jozef Meerts, zoeken in de omgeving van de waterplas in de Droogeweide. Aan de boomgaard komt hij Barat tegen. Deze toont Jozef de richting in dewelke hij op zoek moet om zijn zus te vinden. Hij gaat zoeken in de richting van een met kreupelhout begroeid talud langs de Kesterbeek. Het vormt de scheiding tussen een tarweveld, gekend onder de naam Zevenborre, en de weide genaamd Zuurbroek. Hij vindt er het levenloze lichaam van zijn zus in de hoek gevormd door het Zuurbroek en een boomgaard. De plaats van het onheil is slechts 160 m verwijderd van de hoeve. Het jonge meisje ligt op de rug, het gezicht bedekt met haar schort, het zakdoekje dat op haar hoofd ligt hangt op de schouders. Haar muts is verdwenen en haar haren liggen verward uiteengevallen.

De sporen van geweld aan de hals en de wanorde van haar kleren laten er geen twijfel over bestaan dat ze vermoord werd. De staat van haar schoenen bewijst dat ze pas thuis vertrokken was toen ze gedood werd.